Dutch Birding jaargang 38 nummer 6, 2016
VoorpaginaTaigavliegenvanger · Ficedula albicillaRené Pop |
|
Artikelen / papers | |
349 - 374 |
Identification of Rüppell’s Vulture and White-backed Vulture and vagrancy in the WP
Guillermo Rodríguez & Javier Elorriaga Rüppells Gier Gyps rueppelli verschijnt regelmatig in Zuidwest-Europa en Witruggier G africanus is er een aantal keren als dwaalgast vastgesteld. Hoewel van beide de determinatie en het onderscheid van Vale Gier G fulvus doorgaans eenvoudig is in adult kleed, kan de herkenning van juveniele en onvolwassen kleden lastig zijn. In dit artikel wordt het voorkomen in de WP van de twee Afrikaanse gierensoorten besproken, waarbij duidelijk wordt dat vogels in het tweede kleed het vaakst voorkomen. Het betreffen waarschijnlijk dispergerende vogels die zich aansluiten bij groepen Vale Gieren tijdens de trek naar Europa in het voorjaar. Juveniele vormen slechts een klein percentage, waarschijnlijk omdat de meeste nog in het nest zitten op het moment dat de Vale het Afrikaanse overwinteringsgebied verlaten. Vervolgens worden de kleden van de drie soorten beschre¬ven met de nadruk op de belangrijke deter¬minatie¬kenmerken: 1 Grootte & bouw: Vale Gier is het grootst, en het zwaarst gebouwd, met lange rechthoekige vleugels. Rüppells Gier en Witruggier zijn kleiner, met meer afgeronde vleugelpunten en een kortere staart; 2 kop: elke soort heeft een opvallende kopvorm. Rüppells toont erg ‘langsnavelig’, en met een verlengde kop; Witruggier en Vale hebben een meer driehoekige kop, die bij Witruggier korter en compacter eruit ziet. De kleur van de kophuid verschilt ook tussen de drie soorten, diep rood bij Rüppells, blauwachtig bij Vale en donker bij Witruggier; laatstgenoemde heeft bovendien een karakteristiek zwart masker door het ontbreken van donsveren op de kop waardoor de donkere huid zichtbaar is; 3 algemeen kleurpatroon: Vale is variabel van kleur maar doorgaans tamelijk egaal, zonder opvallende tekening op de onderdelen, terwijl beide Afrikaanse soorten een opvallend gestreept juveniel kleed hebben, dat bij Rüppells gevlekt wordt in opeenvolgende rui-processen. Er is bovendien een subtiel verschil in het streeppatroon: bij Witruggier eindigen de strepen in een scherpe punt maar bij Rüppells in een pijlvorm die zich uitstrekt naar de veerrand (vooral duidelijk op de onderstaartdekveren en okselveren; 4 grote bovenvleugel-dekveren (diagnostisch kenmerk): bij Vale met een donker veercentrum en een zandkleurige zoom om de gehele veer, bij Rüppells zwart met een lichte (doorgaans witte) vlek aan de veertop, en bij Witruggier geheel egaal en bruinachtig; 5 aantal staartpennen: 14 bij Rüppells en Vale, 12 bij Witruggier, maar dit kenmerk moet met enige voorzichtigheid worden gehanteerd (verlies van veren of actieve rui kunnen gemakkelijk tot een foute telling leiden). Ten slotte wordt Rüppells Gier van de Abyssijnse regio in Oost-Afrika besproken (G r erlangeri). Deze ondersoort ziet er anders uit dan westelijke vogels, veel bleker en meer lijkend op Vale Gier. Dergelijke vogels kunnen in een oostelijke context (bijvoorbeeld Israël) een determinatieprobleem vormen. De structuurkenmerken en het patroon op de bovenvleugeldekveren zijn echter vrijwel identiek aan die van nominaat G r rueppelli. Guillermo Rodríguez, Concepción Arenal 6, 7I, 39008 Santander, Spain (grolazaro@gmail.com) |
375 - 383 |
Thayers Meeuw bij Egmond en Bergen in april 2015 [Thayer’s Gull at Egmond and Bergen in April 2015]
Leon Edelaar & Enno B Ebels On 11-12 and 14-27 April 2015, a second calendar-year Thayer’s Gull Larus thayeri, still mostly in juvenile plumage, stayed with 10 000s of large gulls near Egmond aan Zee and Bergen aan Zee, Noord-Holland, the Netherlands. This was the first record for the Netherlands. There have been 17 previous records in Europe (Britain, Denmark, Iceland, Ireland, Norway and Spain) and c 20 additional reports are still under consideration or await submission; see table 1). The identification was based on the following set of characters: 1 The overall impression was that of a cold grey-brown ‘herring gull’ L argentatus/smithsonianus, similar in size but with a more slender build, slender bill and smaller head (the measurements (including the bill) of a male Thayer’s overlap with those of European Herring Gull L argentatus). The bird was too dark for Glaucous Gull L hyperboreus or Iceland Gull L glaucoides and lacked the friendly rounded head shape of Iceland. Glaucous-winged Gull L glaucescens should be larger, more robust and with a heavy bill. 2 The bird was mostly in juvenile plumage, despite the fact that it must have been at least nine months old; this is a good feature for Thayer’s. Other large gull species in spring have normally moulted (much) further at this time of year. 3 The upperwing showed a characteristic pattern with dark brown (not black) secondaries, an extensive pale window on the inner primaries and the outer (six) primaries with a dark outer web and pale inner (‘Venetian blinds’), and with the dark marking on the tip of the outer primaries ‘curving back’ on the inner web. On the underwing, the primaries were very pale. This wing pattern is typical for Thayer’s. In European Herring and American Herring Gull L smithsonianus, the outer primaries are more uniformly dark. 4 The sharp bright edges on the tip of the dark brown primaries fit Thayer’s. Most other species have darker primaries with a more diffuse pale edge. 5 The uniform grey-brown ‘velvety’ underparts, especially on the belly and between the legs, fit Thayer’s. European Herring is more streaked or patchy on the underparts; in American Herring, the pattern is often similar to that of Thayer’s but often even darker (‘muddy’). 6 The uppertail was evenly coloured brown-grey, with only some pale barring at the base of the outer three tail-feathers. In European Herring, the tail is black or dark brown, usually with a white base, and it is often completely dark brown to black in American Herring. 7 The pale brown tertials with smooth dark centre and only some pale notches at the top fit Thayer’s. The tertials were paler than the primaries. In Kumlien’s Gull L g kumlieni, the primaries are usually not much darker than the tertials. In European Herring and American Herring, the tertials are more mottled, with brown-and-white notched edges. 8 The inner greater wing-coverts had limited markings at the base and formed a dark band on the upperwing. This pattern is different in European Herring and American Herring and less contrasting in Kumlien’s. 9 The scapulars and mantle-feathers had a pale edge, dark subterminal ‘U’ and dark shaft-line, giving a scaly impression. This pattern differs from the other mentioned taxa. 10 The predominantly dark bill fits less well for Glaucous, Iceland or a hybrid involving one of these species, which often show some or even extensive pale at the base. 11 The purple-pink leg colour, particularly visible on the feet, was deeper than the flesh-coloured legs of, for example, European Herring. Leon Edelaar, Guyotte van IJsselsteinlaan 32, 1934 GN Egmond aan den Hoef, Nederland (l.edelaar@quicknet.nl) |
384 - 387 |
Pincoya Storm Petrel: comments on identification and plumage variation
Steve N G Howell & Fabrice Schmitt |
388 - 392 |
Birds of Kazakhstan: new and interesting data, part 7
Arend Wassink |
WP-reports | |
393 - 408 |
August to late September 2016
Łukasz Ławicki & Arnoud B van den Berg |
Recente meldingen | |
409 - 415 |
Juli-augustus 2016
Roy Slaterus, Vincent van der Spek & Martijn Renders |
DB Actueel | |
416 - 417 |
Rosse Waaierstaart op Maasvlakte [RUFOUS-TAILED SCRUB ROBIN]
Jorrit Vlot |
DBA-nieuws | |
418 |
Abonnementen in 2017; Subscriptions in 2017
Bestuur |