Struinen op de Shetlands: komen de Russen of de Amerikanen?
2 november 2024 · Louis van Oort · 1697 × bekeken
De Shetlandeilanden, wie kent ze niet? Grootleverancier aan wijlen ponypark Slagharen, maar ook een fameuze crashplek voor zeldzame vogels uit zowel Siberië als Amerika. Uitstekende reden om deze archipel ten noorden van Schotland eens goed uit te kammen in de goede tijd: begin oktober.
Ons team zoekt de laatste jaren regelmatig de randjes op, de randjes van West-Europa welteverstaan, om tijdens de najaarstrek dwaalgasten te zoeken. Daartoe waren we al eens op de Faeröer (2019) en, aanzienlijk succesvoller, op het eiland Ouessant voor de Franse westkust (2022). De groep bestaat uit Jaap Bouwman, Martijn Bunskoek, Robert Ketelaar, Louis van Oort en Mark Zekhuis. Niels Bronsgeest kon deze keer helaas niet mee (iets met een badkamer). Een scherpe verzameling ervaren ecologen, aangevuld met een dito journalist dus.
De dwaalgastenjacht in het najaar langs de West-Europese kusten is altijd een gok: het ene jaar rolt er een tsunami van Amerikaantjes over de Scilly’s en is het in het noorden drie keer niks, het jaar erop stromen de Shetlands vol met Sibes en Yanks en zitten ze in het zuidwesten van de Britse en Ierse eilanden naar anderhalve barmsijs en een Beflijster te kijken. Maar het jaar 2023 bracht zoveel Amerikaanse zangers op onze kusten dat eigenlijk overal wel wat te vinden was. En die hoop hadden we ook toen de keuze viel op de Shetlands. Vooral ook omdat we bij uitblijvende orkanen op de Atlantische Oceaan nog volop kans zouden hebben op mooie soorten uit het oosten.
De voortekenen waren wat dat betreft hongerigmakend: enkele dagen voor ons vertrek op vrijdag 4 oktober zat er bijvoorbeeld een schitterende Petsjorapieper op het hoofdeiland, voor ons alle vijf een lifer. Daarnaast waren die week een Kroonboszanger en een Siberische Sprinkhaanzanger (PG Tips in Engels vogelaarsjargon) op de Shetlands beland. Amerikanen of niet: met de Sibes zat het wel, eh, snor!
Overzichtskaart met de bezochte plekken op de Shetlands.
Voordat je als vogelaar naar de Shetlandeilanden gaat, moet je wel eerst een plan hebben. Het is immers een archipel en op vrijwel al die afzonderlijke eilanden en eilandjes zijn in de afgelopen halve eeuw mega’s gevonden: van Sumburgh Head, de uiterste zuidpunt, tot het eiland Unst in het noorden. Daarbij moet je ook altijd in het achterhoofd houden wat iedere rechtgeaarde twitcher zal herkennen: eilandstress. Oftewel, je zult maar net op een van die eilandjes zitten en precies op een ander ploft een mega neer. En er gaan die dag geen veerboten meer. Dan voel je je toch als een druistige jonge hond die van zijn baas in z’n mand moet blijven liggen.
Enfin, wagonladingen informatie omzetten in een deugdelijk plan: iemand moest dat doen. Gelukkig is daar dan altijd Martijn Bunskoek (a.k.a. Bunscake) die daar een ster in is. Met slechts wat summiere feedback van de rest in appgroep ‘Shetland gaat door’ draaide hij een gedegen reisplan in elkaar, regelde de vliegtickets, het verblijf én de autohuur. Onze inspanningen bestonden uit heftige adhesiebetuigingen als duimpje omhoog.
Het plan kwam hierop neer: de eerste vier dagen zouden we Unst helemaal uitkammen, met mogelijk een uitstapje naar het nabijgelegen Fetlar en het laatste deel van de trip was Mainland aan de beurt, waar we een luxe verblijf in de buurt van het Sumburgh-vliegveld hadden.
Shetlands, let’s go!
Vrijdag 4 oktober – Reisdag met happy end
Op 4 oktober vertrokken we om 7.55 uur vanaf Schiphol naar de Shetlands. Met het vliegtuig dus, maar uiteraard zaten we ons de ganse vlucht zwaar te schamen. Twee keer zelfs, want de KLM bracht ons naar Glasgow, waarna we moesten overstappen op een heus propellervliegtuig van Loganair. Dat bracht ons wat lawaaiiger en turbulenter naar het vliegveld van Sumburgh, op de zuidpunt van het hoofdeiland van de Shetlands. Meteen opvallend was de uitermate vriendelijke en relaxte houding van het Schotse luchthavenpersoneel. Pakt de scanner je paspoort niet? “No problem, laddie.” Even met een natte duim over de foto en hup, door.
Een warm welkom. (Louis van Oort)
Dat was prettig, alsmede fijn. Dit was namelijk een echte reisdag: om op onze bestemming te komen – Unst, in het uiterste noorden – moesten we niet alleen twee keer vliegen, maar ook nog eens Mainland en het middeneiland Yell helemaal doorkruisen, waarbij we ook nog eens twee keer een veerboot namen. Daarnaast ontkwamen er niet aan om in hoofdstad Lerwick voor vier dagen boodschappen in te slaan, omdat het aanbod van supermarkten en eetgelegenheden op Unst marginaal tot non-existent is.
We konden lekker snel in de huurbus van Bolt Cars stappen, een riante VW Transporter. Robert wierp zich (goddank!) op als chauffeur van dienst, mede omdat hij eerder dit jaar al enkele weken had rondgetoerd door Ierland en links rijden er nog aardig in zat.
Omdat de reis verder zo vlot verliep, gunden we ons even tijd voor een eerste tick. Twee weken voor vertrek waren we toegevoegd aan drie relevante appgroepen voor vogelaars op de Shetlands: eentje voor de common birds, eentje voor de scarce birds en eentje voor – je verwacht het niet – de rare birds. In de scarce-groep was melding gemaakt van een Dwerggors die zich fraai liet zien in de Burn of Sound, in een buitenwijk van Lerwick. Aangezien we daar bijna langskwamen, konden we dit niet laten liggen. Een goed plan, want we werden getrakteerd op een dicht te benaderen uiterst fraai gorsje, dat rustig luizen zat te pikken van de lage esdoornboompjes. Voor alle vijf gold dat ze zelden of nooit zo mooi een Dwerggors hadden gezien. De toon was gezet.
De Dwerggors Emberiza pusilla in Burn of Sound liet zich fantastisch zien. (Martijn Bunskoek)
Na een raid van de Tesco in Lerwick draaiden we de veerboot naar Yell op. Die veerboten zijn stuk voor stuk krachtige vaartuigen, die zich met grote snelheid door de vaak ruige wateren van Shetland ploegen. De overtocht van een minuut of 20 bood ons de kans de eerste Zwarte Zeekoeten van de trip te zien.
Het doorkruisen van Yell was verder niet zo enerverend, maar omdat het nog lang niet donker was, besloten we na de overtocht naar Unst direct door te rijden naar Valyie in het noorden, waar de dag ervoor een Siberische Sprinkhaanzanger was gevonden. Dan zouden we daarna de bus met boodschappen en persoonlijk toebehoren wel leegkieperen in ons huisje. Het bleek echter niet om een PG Tips te gaan maar om een Kleine Sprinkhaanzanger, met in de rare birds-app een fraaie foto als bewijs. Minstens even leuk natuurlijk! Op het verder vrijwel compleet van bomen en struiken gevrijwaarde Unst zagen we de paar bosjes en omringende struiken bij Valyie al van verre liggen. Dat moest haast wel dé plek zijn waar alle uitgeputte dwaalgasten uit het noordoosten het eerst in zouden neerploffen als ze de eilanden bereikten.
Toen we naar het bosje liepen waar de Lancy (Lanceolated Warbler – Kleine Sprinkhaanzanger dus) in zou zitten, zagen we een groepje vogelaars al geconcentreerd naar één struikje staan kijken. Stuk voor stuk op 1-2 meter afstand slechts. Daar moest ‘ie wel zitten! Een struikelpartij over wat prikkeldraad later bracht twee van ons inderdaad mooie blikken op deze Siberische superskulker. Zowaar op een takje, in plaats van op de grond. Gelukkig kon de rest niet veel later ook aanhaken, mede dankzij de warmtebeeldkijker, die echt goud is bij zulke wegkruipers. Opvallend trouwens hoe snel die warmtebeeldkijkers bij de standaarduitrusting van veel vogelaars is gaan horen. Tsja, die krengen zijn reteduur, maar ze werken wél.
De Kleine Sprinkhaanzanger Locustella lanceolata is een überskulker, maar mede dankzij warmtebeeldcamera’s kreeg iedereen hem te zien. Onder meer pal achter dit muurtje bij Valyie. (Louis van Oort)
De eerste dag afsluiten met zo’n topsoort stemde tot lichte euforie, zodat we onze reisvermoeidheid nog even van ons af konden houden om een smakelijke maaltijd te bereiden in ons huisje. Dat betrof een prima woning op een soort mini-vakantieparkje met nog vier woningen nabij Baltasound. Na het matige lokale bier maar een prima glas Scotch konden we strak van de hooggespannen verwachtingen een poging gaan doen om wat nachtrust te pakken.
Zaterdag 5 oktober – Magische momenten
De weersverwachtingen voor onze week op de Shetlandeilanden waren nogal vreeswekkend geweest: stormachtige wind en veel regen, met netto zo’n beetje 1 uur zon. Maar de buienradars van deze wereld zijn overal net zo betrouwbaar als een pitbull in een kleuterklas, dus was de wind de eerste dagen vrijwel afwezig en zagen we slechts af en toe wat regen overdag. Maar hee, dit is Schotland. Daar kan je eigenlijk alleen fatsoenlijk vogelen als het prutweer is. Kortom, bij het eerste daglicht gingen we keihard aan de slag. We tikten leuke lokale taxa weg als Shetlands Winterkoning (Troglodytes troglodytes zetlandicus) en Shetlands Spreeuw (Sturnus vulgaris zetlandicus). Beide ondersoorten overigens opvallend groter ogend dan hun Nederlandse neven en nichten.
Shetlands Winterkoning Troglodytes troglodytes zetlandicus (Martijn Bunskoek)
Eerste stop was Halligarth Wood. Dat klinkt als een griezelig spookbos uit het nooit verschenen deel 8 van Harry Potter, maar dat was het niet. Het was een vierkant ommuurd bosje van 50 x 50 meter met stokoude en voor Unst tamelijk hoge bomen. Daarmee leek het weinig voor te stellen maar het is wel het noordelijkste bosgebied van Groot-Brittannië, met een bijna 200 jaar oude geschiedenis. Het is in 1830 geplant door bioloog Dr. Edmonson in een poging meer vogelsoorten naar het eiland te trekken. Het zag er ook bijzonder kansrijk uit. Maar eerlijk gezegd kwam er niet veel meer uit dan een verdwaalde Tjiftjaf en een Bladkoning. Totdat Martijn ineens een effen bruin zangertje hoog in de toppen zag foerageren. Een Acro?? Dit was even spannend. De Kleine Spotvogels en Struikrietzangers waren niet van de lucht als suggesties. Maar het zicht was door de druilerigheid op dat moment nogal matig en het lukte aanvankelijk niet om hem te platen. Tot dat wél lukte en het een Tuinfluiter bleek te zijn. De wicked headrush was meteen over, maar we stonden in ieder geval allemaal weer goed aan.
Spannende momenten bij Halligarth Wood. (Louis van Oort)
De Rare birds-app bestendigde vervolgens dat gevoel, omdat hierin gemeld werd dat zojuist een Veldrietzanger was gevonden in de burn (Schots voor stroompje) bij Valyie, waar we de dag ervoor de Lancy hadden gezien. Unst is niet zo groot, dus we waren hier snel. Bij de burn, die langs een vrij steile helling liep, waren enkele handenvol Engelse vogelaars aan het zoeken. Op het moment dat wij ook naar boven wilden lopen om mee te helpen met de zoektocht, schoot een musachtige constructie uit de struiken omhoog. Een juveniele Roodmus, constateerden wij enthousiast. En we wezen elkaar aan waar hij precies zat. Dat trok de aandacht van enkele Engelsen die vlakbij stonden. Het bracht ons voor het eerst echt met deze speciale ondersoort uit het rijk der vogelaars in contact. Een lange, stokoude Engelsman met de droefenis van een verloren Empire zwaar van zijn mondhoeken druipend kwam met vragende blik op ons af. “A Rosefinch!”, riepen we enthousiast. Waarop hij zich meteen half van ons afkeerde en in een verbijsterend lijzige Yorkshire-dictie zei: “Oh yeah… a Rosefinch…”
“Oh yeah… a rosefinch…” Roodmus Carpodacus erythrinus (Martijn Bunskoek)
Gelukkig bleek dat hij niet zo belachelijk blasé was als wij dachten, maar die Roodmus zat er gewoon al een tijdje. Ok, fair enough. Dan nu eindelijk die Veldriet proberen te vinden. Dat lukte gelukkig snel genoeg. Vooral omdat hij tegen de verwachting in niet zo skulkerig was, maar volop halverwege de esdoornstruiken bleef foerageren. Hij was wel erg beweeglijk, dus lastig te fotograferen. Maar uiteindelijk liet hij zich bijzonder fraai zien. Natuurlijk was de glans er een beetje af bij Veldrietzanger na het geval bij Groote Keeten in september, maar het blijft een topsoort.
De Veldrietzanger Acrocephalus agricola was een van de twee absolute mega’s op dag 1. (Martijn Bunskoek)
Hoewel Valyie de noordelijkste bosjes van Groot-Brittannië bood, besloten we het nóg noordelijker te zoeken, namelijk op Skaw. Hier kwamen we over een smalle maar fraaie weg bij het noordelijkst gelegen bewoonde huis van het VK: een boerderij, die de nodige potentiële schuilplekken voor vermoeide vogels bood.
Het bleek uiteindelijk vooral het beginpunt van een schitterende wandeling over de complete noordoostpunt, met mooie dramatische rotspartijen, een grote roestplaats van Kuifaalscholvers, én de eerste Otter, die in de baai lekker iets vissigs lag weg te knauwen. Op wat Fraters en een Bladkoning na gebeurde hier op vogelgebied niet zoveel, maar alles op deze plek ademde dwaalgastenpotentie. Net toen we wilden vertrekken, kreeg Martijn een melding op de zeezoogdierenapp waar hij als enige in zat: een groep van zes Orka’s zwom langs de westkust naar het noorden. Dat deed nogal alarmbellen in de groep afgaan, want 4/5 van het gezelschap had nog nooit een Orka gezien. Wat te doen?
Het trof dat we sowieso al van plan waren naar Hermaness te gaan, een nationaal park op de noordwestpunt van Unst, dat wereldwijd bekend is om zijn enorme aantallen broedende Papegaaiduikers, Jan-van-Genten en Noordse Stormvogels. Het was a long shot, want we moesten nog een flink stuk rijden en nog langer lopen. En dan zouden de Orka’s ook nog daadwerkelijk al die tijd de kust moeten volgen. Hoe dan ook: we gingen ervoor, hoewel ik één persoon een woord hoorde fluisteren dat op ‘ansloos’ leek te rijmen.
Mark Zekhuis op de klif van Hermaness. (Louis van Oort)
De tocht naar Hermaness leidde over een almaar stijgend, zeer goed onderhouden vlonderpad door een verder vrij leeg veenheidelandschap; een pad waar geen eind aan leek te komen. Maar toen we eindelijk boven waren, was alle vermoeidheid op slag verdwenen: wat een uitzicht! De Papduikertjes waren natuurlijk al lang vertrokken naar het zuiden, maar langs de torenhoge kliffen en ver op zee miegelde het van de Noordse Stormvogels en Jan-van-Genten. De zon brak op dat moment zelfs door, zodat het uitzicht helemaal adembenemend werd. Een jonge Bonxie (Grote Jager) scheerde langs om het kustgevoel nog even te benadrukken, waarna we neerzegen om iets te eten en over zee te speuren naar de Orka’s. Waar we bijna allemaal naar het zuiden keken, loerde Robert wat meer noordelijk en dat betaalde zich uit. “Orka, Orka!!”, schreeuwde hij ineens van een meter of 20 verderop. Verbaasd en direct gestrest moesten we ons een kwartslag omdraaien om de juiste richting te vinden. Gelukkig lukte dat voor iedereen vrij vlot, zodat we even later als volstrekte idioten op de rand van de afgrond stonden te springen. Wat een totaal magisch moment!
Niet zelden is de conclusie van een reisverslag dat de beste soort van een trip een zoogdier was. En misschien hadden wij dat moment na anderhalve dag ook al bereikt.
Ook nu gingen we dus euforisch de avond in en zelfs het matige bier smaakte prima. De trip was voor sommigen nú al geslaagd.
Bewijsplaatje van een van zeven Orka’s Orcinus orca. (Martijn Bunskoek)
Blije mannen op een hoge klif na het aanschouwen van een groep Orka’s. (Louis van Oort)
Zondag 6 oktober – Iets rustiger
De kansrijkste plek op Unst was en bleef Valyie, wat feitelijk slechts één woonhuis is met fraaie tuin, die volledig is opengesteld voor vogelaars. Dus we begonnen deze dag gewoon weer bij de plaats van de Lancy en de Paddy. De Veldrietzanger vonden we inderdaad weer terug, nu in het speciaal voor vogels aangelegde voerakkertje langs de weg. Verder troffen we in de tuin een Siberische Tjiftjaf aan, één van de zeker zes die we deze week zagen en/of hoorden. Ook hier weer verschillende Bladkoningen, die zo’n beetje de algemeenste zanger van de eilanden leek in deze periode. Maar helaas niks spectaculair nieuws. Ook op Skaw zagen we even later geen nieuwe soorten, hoewel duidelijk was dat deze nacht volop Koperwieken op de Shetlands waren geland.
Een piepje in de Scarce bracht ons richting ons huisje, waar in een bosje achter een nieuwbouwwijkje (Settlers Hill) een Kleine Vliegenvanger zou zitten. Het duurde even voor we die gevonden hadden en hij liet zich moeilijk zien, maar toch: leuke soort. Bij deze zoektocht werden we vergezeld door een groeiend aantal Engelse vogelaars, die er stuk voor stuk nogal morsig uitzagen en een bouwjaar leken te hebben van voor de Olympische Spelen in Melbourne. Maar ook nu weer: aardig en behulpzaam. We kunnen natuurlijk niet allemaal mooiboys zijn.
Een zeldzamer worden beeld in Nederland, maar op Shetland kwamen we nog op verschillende plaatsen Fraters Linaria flavirostris tegen. Zoals dit stel op Skaw. (Martijn Bunskoek)
De rest van de dag brachten we op de zuidoostelijke uitstulping van Unst door, in de omgeving van Easting Beach. Een mooie plek, waar 900 jaar geleden Noren waren geland, om daar 500 jaar lang te blijven. We vonden hier een Kleine Rietgans, opmerkelijk genoeg de enige van de trip. Hier hingen ook de nodige Raven en Bonte Kraaien rond, maar die waren op de hele archipel behoorlijk talrijk. Een ‘gewone’ Zwarte Kraai was een grotere uitdaging op de Shetlands.
Nog veel talrijker waren overigens de schapen, die echt overal rondliepen, in allerlei vormen en maten. Je kon pas goed zien hoeveel invloed die schapen hebben op het landschap in de gebiedjes waar ze níét in konden.
Na de twee topdagen was de zondag een wat kalmere aangelegenheid. Het is natuurlijk ook een rustdag.
Kuifaalscholvers Gulosus aristotelis waren overal te vinden op de eilanden, Aalscholvers Phalacrocorax carbo sporadisch. (Mark Zekhuis)
Maandag 7 oktober – Unst afgerond
Nog één volle dag hadden we op Unst, dus was het zaak wat plekken op te zoeken die we nog niet hadden bezocht. De verste zuidoostpunt bijvoorbeeld, rond Muness Castle; een 17e eeuwse ruïne en het meest noordelijke vestingwerk van het VK. Deze dag waaide het aanvankelijk wel stevig (windkracht 6-7) maar voor de Schotten is dat een lentebriesje. Ook de kleine zangertjes toonden zich weinig onder de indruk van de elementen, want ze foerageerden lustig door tussen de zwiepende stengels van de struiken die we in een paar tuinen vonden. Zelfs op de momenten dat ze luid roepend reageerden op de Siberië-mix die we nogal eens afspeelden, bleven ze bladluizen en andere insecten van de bladeren afpikken. Op deze manier vonden we ook hier weer een Siberische Tjiftjaf.
De wandeling rond de punt leverde niet gek veel op, behalve dan wat Fraters, de enige Grote Zee-eend van de trip en een fraaie familiegroep van vijf IJsduikers.
Een familiegroep IJsduikers Gavia immer liet zich fraai zien. (Mark Zekhuis)
In de nabijgelegen zuidelijke havenplaatsjes Clivocast en Uyeasound liggen flink wat tuintjes, waar we de stofkam stevig doorheen haalden. Ook hier weer een Sibtjif en de nodige Bladkoningen. Maar geen Roetvliegenvanger, om maar eens wat te noemen. Wel liet zich bij het havenhoofd een Otter even fraai zien. In het zoetwatermeertje (Easter Loch) pal ten noorden van de baai zat onder meer een mooie groep met Wilde Zwanen, altijd goed voor de triplist. Voor toekomstige Shetlandgangers is dit een omgeving met mogelijkheden.
Nu werd het zaak om toch ook nog een keer goed aan de westkant van Unst te kijken. Dat deden we bij Westing, waar we langs de kust van de North Sound naar het noordwesten liepen. Het mooie van struinen in Schotland is dat je zo’n beetje overal mag lopen (tenzij het uitdrukkelijk verboden is). Dat Right to Roam werd haast op de agressieve wijze in de verschillende apps verkondigd: ga vooral van de paden af, klim over hekjes en loop alles plat wat je plat kunt lopen. Heerlijk om daar verder niet over na te hoeven denken.
Hoogtepunt van deze wandeling was dat we op liefst drie plekken Otters zagen in baai. Ook wat zoogdieren betreft was het dus een bijzonder succesvol tripje.
Om Unst echt helemaal af te maken, gingen we nog één keer naar Valyie. Het was duidelijk dat dit dé plek was en bleef voor zeldzaamheden op Unst. De Kleine Spinkhaanzanger zat er nog, hoewel we die zelf niet meer te zien kregen. Maar de Veldrietzanger toonde zich nog eens in al zijn glorie.
Een van de drie Otters Lutra lutra in de North Sound bij Westing. (Mark Zekhuis)
Dinsdag 8 oktober – Fetlar
Vandaag zouden we Unst verlaten om onze intrek te nemen in een verblijf aan het andere eind van de Shetlands. Op weg daarheen zouden we het eiland Fetlar uitkammen. Het ligt pal ten zuiden van Unst en is ongeveer drie keer zo klein. En zo kaal… Maar door de jaren heen heeft ook dit eiland een stevig track record, met een mega als Snornachtegaal, broedende Sneeuwuilen in de jaren ’70 en ’80 en een belangrijke broedplaats voor Grauwe Franjepoten. Het ligt ook nogal pontificaal aan de oostkant van de Shetlandeilanden, dus ideaal voor vermoeide Sibes.
Maandagavond was nog een melding van twee Siberische Boompiepers doorgekomen vanaf zo’n beetje het enige plekje rond Uyeasound dat we die dag niet gecheckt hadden (damn!). Dus we besloten nog even daar te gaan kijken voordat de boot naar Fetlar vertrok. Een Engelsman was al op de plek aan het zoeken, maar vergeefs. Twee minuten nadat wij ons bij hem voegden, stootte Robert een stukje verderop twee zangertjes op uit het veld, die luid en duidelijk lieten horen dat zij de sibopi’s in kwestie waren. We konden ze nog even mooi zien vliegen en hoewel we heldere instructies gaven aan de wanhopige Engelsman, kreeg hij ze domweg niet in de kijker. Of was “There, just above that red dak!” niet duidelijk genoeg? Hoe dan ook, hij bleef er uiterst relaxed en aardig onder. Wat een beleefdheid!
Met opnieuw een stel leuke oosterlingen in de knip spoedden we ons naar de veerboot, om een groot deel van de dag op Fetlar rond te brengen. Zoals gezegd is Fetlar nogal kaal. Er is weinig bewoning en er loopt in feite slechts één weg over het eiland: van noordwest naar zuidoost. Niettemin zijn er genoeg leuke, kansrijke plekjes, zoals de Burn of Feal nabij het plaatsje Houbie. Maar ze leverden geen spectaculaire soorten op. Bruine Kiekendief en IJslandse Koperwiek waren nog wel leuk voor onze lijst.
Het bosje op de steile helling van de Burn of Feal, midden op Fetlar, is een van de kansrijkste zeldzaamhedenplekken van het eiland. (Louis van Oort)
Een eenzame Engelse vogelaar sprak ons aan en vroeg of we al wat gezien hadden. Dertig seconden daarvoor was er een Beflijster over hem heen gevlogen en die had ‘ie gemist. En dat terwijl hij er al vijf dagen zat en het schrapen was voor goede soorten. Hij bleek ieder jaar een week met the wife naar Fetlar te gaan, waar hij zo’n beetje het rijk alleen had. In 2023 leverde het wel zijn claim to fame op in de vorm van een mooie Witkruingors. Maar dit jaar dus nog niks substantieels.
Terwijl we rondstruinden tussen Testa Beach en het kerkhof bij West Church vertelde hij, toen hij eenmaal onze Louis van Gaaliaanse tongval had ontrafeld, dat Nederlandse vogelaars ontzettend goed zijn. En hij leek het te menen. Hij vond ook dat Dutch birders over het algemeen veel jonger waren en dat het in het Verenigd Koninkrijk echt een oudemannenhobby was geworden. Er kwam weinig of niks van onderop. En ja, we konden niet ontkennen dat dat helemaal strookte met het beeld dat wij inmiddels van de vogelaars op het eiland hadden. We wensten hem een halt aan de vergrijzing toe en ook dit jaar weer een zelfgevonden mega.
Schaap Ovis aries was de algemeenste soort op de Shetlandeilanden, samen met de Shetlandspreeuw Sturnus vulgaris zetlandicus. (Mark Zekhuis)
Daarna was het tijd om Fetlar te verlaten voor de stevige trip, via Yell, naar onze villa op Mainland. Dat we Yell – toch anderhalf keer zo groot als Unst – oversloegen, was omdat daarvandaan in deze periode hoegenaamd niets gemeld werd en het ook historisch geen opmerkelijk eiland voor zeldzaamheden is. Althans, niet in vergelijking met de andere eilanden.
Eerste doel op Mainland was het kerkhof van Garth, halverwege de oostkant van het eiland. Hier was de dag ervoor een schitterende Siberische Sprinkhaanzanger gezien. In de appgroepen bleven de aanwijzingen van waar de vogel precies had gezeten uiterst summier en dat was bepaald niet de eerste keer; ook tot frustratie van andere Nederlandse vogelaars op de eilanden. We liepen dus wat verweesd rond over het terrein en vonden de vogel niet.
Dan maar verder naar het zuiden, voor een korte stop bij de Tesco in Lerwick, en door naar onze volgende bestemming: de Burn of Njugalswater, pal langs een van de hoofdwegen op het eiland, de A970. Hier was een Noordse Boszanger gesignaleerd en die wilden we graag aan de oostelijke-trofeeënlijst toevoegen. Terwijl het verkeer achter ons langsraasde, begonnen we te zoeken aan twee kanten van het prachtige bosje dat zich langs deze burn had gevormd. Na een tijdje zag Mark de Noordse Boszanger in het laatste struikje voor de weg ploffen. De vogel liet zich vervolgens minutenlang werkelijk fantastisch zien. “Beste nobo ooit”, verzuchtten we collectief. Tijdens het zoeken vloog nog een groep van vijf Schotse Sneeuwhoenders op, die ik als enige niet zag. We vonden ze ook niet terug. Schrale troost voor mij was dat het geen oorspronkelijke populatie betreft maar een geherintroduceerde.
“Beste Nobo ooit” langs de Burn of Njugalswater. Noordse Boszanger Phylloscopus borealis (Martijn Bunskoek)
In het donker belandden we bij onze woning voor de rest van de trip. Een luxueuze achtpersoons villa, genaamd Da Roost, ten zuiden van het plaatsje Virkie, met smaakvolle inrichting en fraai uitzicht op de Bay of Quendale. Dikke tip voor wie met een gezelschap een tijdje op Mainland wil verblijven, op een steenworp afstand van het vliegveld.
Omdat we eindelijk weer in de buurt van wat fatsoenlijke horeca waren, trakteerden we onszelf op fish ’n chips in het prima restaurant van Sumburgh Hotel. Hier zaten we te genieten van onze gefrituurde haddock te midden van een heerlijk eclectische mix van zeelieden en vogelaars. En matig bier…
Woensdag 9 oktober – (No) whiskey in the nightjar
We gunden ons de volgende ochtend weinig tijd om de Bay of Quendale goed te bekijken, want er moest gevogeld worden. En hard ook! Op weg naar Sumburgh Head, de uiterste zuidpunt van het eiland, met de fameuze vuurtoren.
Blik vanaf Sumburgh Head naar het zuidoosten. (Louis van Oort)
Vanuit de auto zagen we pas het eerste Smelleken voor de trip, hetgeen ons eraan herinnerde hoe weinig roofvogels we op de eilanden waren tegengekomen. We parkeerden vlakbij een prachtige hut van de RSPB, die een schitterend zicht over zee bod. Maar wij waren meer geïnteresseerd in rondstruinen over de heuvel die naar de vuurtoren leidde. Erg spannend, want het was duidelijk dat die nacht een verse lading trekvogels was gearriveerd. De lucht was vol met het geluid van Koperwieken en de eerste Grote Gele Kwikstaart van de trip deed de verwachtingen stijgen. Maar hoewel de uitzichten rond de vuurtorenrotsen majestueus waren, manifesteerden zich helaas geen mega’s.
En toen werd ons hele schema in de war gegooid, omdat de Rare birds-app melding maakte van een Common Nighthawk (Amerikaanse Nachtzwaluw) op Yell. Hij was weggevlogen, maar het was duidelijk dat we naar het noordelijk deel van Mainland moesten, zodat we de ferry konden nemen du moment hij werd teruggevonden.
Een mooi ‘tussendoel’ daartoe was de Pallas’ boszanger, die bij het gehucht Swining in het noordoosten zou zitten. Opnieuw het hele eiland over dus en in de auto kregen we de melding dat de Nighthawk was teruggevonden! Een paar momenten later gevolgd door het droge en teleurstellende ‘It’s a Nightjar’.
Ok, bugger.
De Pallas van Swining zorgde voor een heuse twitch. (Louis van Oort)
Dan maar snel naar de Pallas. Gelukkig stelde die niet teleur. Vol in de zon toonde deze Seven-striped sprite zich in al zijn glorie. Voor ons allemaal was dit de fraaiste Pallas-waarneming ooit, en opnieuw een juweeltje uit het oosten op de triplijst. Swining bleek een kleine verzameling huizen te zijn die omgeven waren door de fraaiste tuinen met hoge bomen die we zijn tegengekomen. Beschut gelegen in de windschaduw van een grote rotspartij langs de baai die Swining Voe heet, is dit een plekje dat vogelaars niet kunnen laten liggen.
De Seven-striped sprite van Swining. Pallas’ Boszanger Phylloscopus proregulus (Martijn Bunskoek)
De rest van de dag ging op aan vogelen op leuke plekken bij Brae en Voe in het noordwesten van Mainland, zonder dat het heel veel opleverde. Behalve dan een uitstekende lunch bij Frankie’s in Brae, Britain’s most northerly Fish & Chip Shop. Hoewel het heel druk was in deze zaak, gaf het personeel ons spontaan nog wat tips voor goede vogelplekken, zoals een dichtbegroeid zeedennenbos bij Voxter. Een van de weinige geschikte broedplaatsen op de Shetlands voor Ransuil, waarvan we alleen een veer vonden. De nabijgelegen, zeer fraaie Burn of Valayre (zou de schrijver van Game of Thrones die naam ooit gehoord hebben?) bracht ons eindelijk de Sperwergrasmus die we de hele week al verwachtten.
Bij Frankie’s in Brae, Britain’s most northerly Fish & Chip Shop. (Louis van Oort)
Donderdag 10 oktober – Laatste kansen
Op onze laatste vogeldag stond de Quendale Mill op het programma, waar de week ervoor de Petsjorapieper was gezien. Een heerlijk struingebiedje rond een monumentale watermolen en wat boerderijen. Weinig opmerkelijks, of het moet de groep met zo’n tweehonderd huismussen zijn die uit een van de halfopen boerenschuren vloog toen we erlangs liepen.
De Quendale Mill waar inmiddels géén Petsjora meer zat. (Louis van Oort)
Next stop: het in onze beleving al bij voorbaat legendarische Loch of Spiggie, waar we IJseend, Topper en Kuifduiker konden ophalen (hetgeen we ook deden). Hier nog even twee spannende eendjes op grote afstand bekeken, maar we konden van de Wintertalingvrouwen toch geen Siberische Talingen maken.
Even kijken of we Siberische Talingen kunnen maken van die twee eendjes langs Loch of Spiggie. (Louis van Oort)
Om toch nog kans te maken op een goede zelfvindsoort, besloten we naar de oostkant van het eiland te verkassen. Uit het oosten moesten ze immers komen dit najaar.
De hele middag hebben we stevig gevogeld rond de plaatsjes Levenwick, Hoswick en Sandwick, waar we nog wat Siberische Tjiftjaffen en Bladkoningen uit de struiken wisten te lokken. Een uitstekende lunch in het bezoekerscentrum Hoswick bracht ons op de parkeerplaats weer in contact met een groepje Engelse vogelaars, die heerlijk scheldend op hun eigen krakkemigheid bij ons kwamen staan toen we wat bosjes stonden te bekijken. Eén van hen vertelde in een lekker sappig accent dat hij een Nederlandse vogelaar kende die altijd zei dat dat hele Groot-Brittannië het beste in de Noordzee kon zakken, omdat het alle Amerikanen wegving. Homerisch gelach van zijn maten was zijn deel. Ondertussen vogelden wij lekker door en vonden we een Braamsluiper, die op de foto’s verdacht veel op een Siberische Braamsluiper leek. Mijn melding in de Scarce-app dat we een waarschijnlijk blythi hadden gevonden, kon rekenen op een droge en dodelijke reactie: “In my opinion, blythi is the default in Sep/Oct. Finding curruca is the challenge.”
Ok dan. En toch waren we content met deze nieuwe oosterling.
De Siberische Braamsluiper Sylvia althaea blythi bij bezoekerscentrum Hoswick. (Mark Zekhuis)
De reis liep nu echt ten einde. Onze allerlaatste poging om iets goeds te vinden, bracht ons naar Sandwick. De Paarse Strandloper die hier de hele week was gemeld, kregen we niet te zien en uiteindelijk eindigden we met de laatste Blako van de trip, die ons luid vaarwel riep.
De laatste Blako van de trip. Bladkoning Phylloscopus inornatus (Mark Zekhuis)
We zaten vervolgens nog geen minuut in de auto op de weg naar onze villa, toen in de Rare birds-app de melding van een Koereiger doorkwam. Retezeldzaam op de Shetlands (pas de 4e ooit) en stomtoevallig zat hij in de weilanden bij… Sandwick! Hadden we daar verdorie dan compleet overheen gekeken?! Snel terug en zoeken, voordat de meute die kant op kwam. Maar nergens was ‘ie te zien. In de verte zagen we een sliert wagens onze kant op scheuren en een minuut of 10 later was iedereen een beetje dom aan het rondkijken. Nergens een Koereiger. We besloten het een stukje verderop te proberen toen Jaap ineens riep “Daar zit ie volgens mij!” En inderdaad, diep in een burn in de verte was de reiger aan het foerageren. Havikscherp gezien van Jaap. En zo konden we ons op het allerlaatste moment toch nog nuttig maken voor de Shetlandse twitchers, die vervolgens massaal onze kant opstoven en onze auto als dank klem zetten. Maakte niet uit, dit was een mooie afsluiting.
Pas de vierde Koereiger Bubulcus ibis van de Shetlands. (Martijn Bunskoek)
Die had nog mooier kunnen worden toen bleek dat er die avond 90% kans was op noorderlicht. Geen van ons heeft dat ooit mogen aanschouwen, dus na de afsluitende maaltijd in Sumburgh Hotel reden we helemaal naar de top van Sumburgh Head om onze kansen te vergroten. En terwijl we vanuit godbetert Nederland allemaal foto’s van het noorderlicht geappt kregen, besloot Moeder Natuur een gezellig wolkendekje over het zuidelijk deel van de Shetlands te draperen. Nul noorderlicht dus. Hoe leuk de reis ook was, dit knaagde toch wel.
Vrijdag 11 oktober – The end
Om 8.15 uur lokale tijd stapten we op het vliegtuig om via een overstap op Aberdeen om 15.30 uur op Schiphol te landen. Een zonder meer geslaagde trip was daarmee ten einde. In totaal zagen we 97 soorten, waaronder een schitterend palet aan oostelijke schoonheden. Amerikanen zaten er dit jaar helaas niet in en als we een halve week eerder waren geweest hadden we helemaal de Siberië-jackpot gehad. Maar ‘als’ voegt helemaal niks toe aan je lijst.
Het beeld dat overheerste, was dat de Shetlandeilanden een geweldige plek zijn om naar zeldzaamheden te zoeken in de goede tijd van het jaar. Vrij gemakkelijk bereikbaar en bereisbaar, met een aardige en behulpzame bevolking en massa’s interessante plekken. Zoals altijd ben je afhankelijk van de weerpatronen, maar eigenlijk is het in september en oktober altijd wel raak. Komen de Amerikanen niet dan komen de Russen wel. Warm aanbevolen!
Louis van Oort
De Dutchies bij hun laatste avondmaal in Hotel Sumburgh, met v.l.n.r. Robert Ketelaar, Louis van Oort, Martijn Bunskoek, Mark Zekhuis en Jaap Bouwman. (William Wallace)
Discussie
Patrick Bouthoorn
·
5 november 2024 08:37
Heel leuk verslag, mannen.
Marc Guyt
·
5 november 2024 10:23
Mooi en inspirerend verslag. Het staat op de 'Katwijkse' shortlist als bestemming om heen te gaan.
Fair isle nog open voor meerdere dagen en dan hebben we helemaal geen excuus meer om te gaan.
Louis van Oort
·
5 november 2024 11:12
Dank! Jullie Utsira-report is ook om van te watertanden. Sterker nog, Utsira stond eerst op onze to do-lijst. Maar het werd voor nu Shetland.
Staan nog wel wat eilanden open om te worden ontgonnen. Al was het maar als excuus.
Paul Gnodde
·
5 november 2024 13:47
Wat een prachtig en mooi beschreven avontuur. Maar wat is Homerisch gelach vraag ik als gesjeesd gymnasiast.
Patrick Bouthoorn
·
5 november 2024 13:57
@paul, luid lachen denk ik.
Jan Hein van Steenis
·
5 november 2024 14:08
Hm, dat van de kaart verdwijnen van Groot-Brittannië heb ik ook wel eens tegen mijn Engelse vogelvrienden geopperd... Of we zijn als Nederlanders niet origineel, of jullie zijn tegen een bekende van mij aangelopen (er zat er in elk geval eentje op Shetland, dus dat kan).
Peter de Knijff
·
5 november 2024 14:44
Hmm, de blythi default opmerking van de Schotse "deskundigen" is erg overdreven. Er zijn legio mtDNA bewezen curruca's in oktober en november in de UK, Nederland en Duitsland. In september is curruca zelfs "by far" de standaard. Met een beetje warm licht lijkt een standaard grijze curruca al snel op een warm bruine blythi (voorop gesteld dat dit een waterdicht kenmerk is) en foto's kunnen erg misleidend zijn.
Maakt voor de rest van de trip niets uit natuurlijk. Leuke soorten.
Dat van die warmtebeeldkijkers herken ik van Helgoland. Werd ook daar zeer frequent gebruikt en het heeft erg veel vogelaars daar aan een fraaie Roodkeelnachtegaal geholpen.
Vincent van der Spek
·
6 november 2024 07:23, gewijzigd 6 november 2024 07:24
Erg leuk om meer te lezen over hoe het er aan toegaat op de zeldzaamhedenhotspots elders in NW Europa! En heerlijk geschreven ook, met die ironische ondertoon.
Gebruikers van het forum gaan akkoord met de forumregels.