Dutch Birding jaargang 28 nummer 3, 2006
VoorpaginaGrijze Wouw · Elanus caeruleusArnoud van den Berg |
|
Artikelen / papers | |
133 - 139 |
Kroeskoppelikaan en Roze Pelikaan in Deltagebied en Zuidwest-Friesland in juni 1975-oktober 1976
Enno B Ebels, Arie van den Berg & Rob Goldbach Dalmatian Pelican and Great White Pelican in the Netherlands in June 1975-October 1976On 25 June 1975, an adult Great White Pellican Pelecanus onocrotalus and an adult Dalmatian Pelican P crispus were seen together at Grevelingen, Zuid-Holland, the Netherlands. The Great White Pelican stayed for three weeks and was last seen on 14 July. The Dalmatian Pelican was seen at various sites in the Dutch river delta (in the provinces of Zeeland and Zuid-Holland) until 17 December. On 2-4 January 1976, presumably the same bird was seen c 200 km to the north in south-western Friesland, the Netherlands. The bird returned to the delta area on 12 August 1976 and was last reported on 24 October 1976. Both birds were unringed and showed no indications of captive origin. All known sightings of this Dalmatian Pelican are summarized in table 1. Both birds have been dismissed as presumed escapes for many years. In May 2002, both sightings were re-evaluated by the Dutch rarities committee (CDNA) and accepted as birds of presumed wild origin. The Great White Pelican represents the third record for the Netherlands (the first two were in August 1974 to January 1975 and May 1975, both accepted as different individuals) and the Dalmatian Pelican the first. The identification of both birds was based on overall plumage colour, bill and leg colour, shape of head and crest, and under- and upperwing pattern. A single photograph (record shot) is known, on which both birds are seen side by side. The status of both species as breeding birds and vagrants/ escapes in Europe is discussed. The Dalmatian Pelican represents the most north-westerly observation in Europe that has been accepted onto a national avifaunal A-list or its equivalent. The CDNA considered that the vagrancy potential of this species is high enough to justify acceptance. Most observations of Great White Pelicans and (especially) Dalmatian Pelican in north-western Europe are treated as escapes, although records from the 17-19th century of (groups of) Great White Pelicans in central Europe indicate that genuine vagrancy has occurred and may still occur, despite the reduced numbers of breeding birds in south-eastern Europe and Asia. Recoveries of Dalmatian Pelican remains have been published for six sites in the Netherlands, dating from possibly as far back as 3400 before Christ until as \'recently\' as the 15th century. Although there is no direct proof that the species has ever bred in the Netherlands, this seems likely on basis of the remains found. Pliny the Elder described the presence of pelicans along the North Sea coast in the first century. Remains of fledglings found at Glastonbury, Somerset, England, indicate that the species bred in England in the late Iron Age (first century). In Denmark, c 28 fossil recoveries are known, all from the Atlantic period between c 8000 and 4500 before Christ. Enno B Ebels, Joseph Haydnlaan 4, 3533 AE Utrecht, Nederland |
140 - 157 |
Moult and plumage variation in immature Lesser Black-backed Gulls in the Netherlands
Rik Winters Rui en variatie in verenkleed van onvolwassen Kleine Mantelmeeuwen in NederlandOnvolwassen Kleine Mantelmeeuwen Larus fuscus zijn uitzonderlijk variabel in zowel kleed als rui. Veldherkenning van de nominaat L f fuscus uit het Oostzeegebied die zeldzaam is in West-Europa berust voornamelijk op belangrijke verschillen in rui en in mindere mate op kleedkenmerken. Deze kenmerken zijn voornamelijk gebaseerd op vergelijking van fuscus met de meest westelijke ondersoort L f graellsii. Waarnemingen aan onvolwassen Kleine Mantelmeeuwen, voornamelijk in de omgeving van Wijster, Drenthe, in de periode 1999-2003, hebben enkele belangrijke nuanceringen in het bestaande beeld aangebracht: zowel de ruikenmerken als de kleedkenmerken die voor fuscus beschreven worden, zijn nu ook waargenomen bij vogels van West-Europese oorsprong (de ondersoorten graellsii en intermedius). Bovendien brengen deze waarnemingen een sterke nuancering aan in het gebruik van rui als veldkenmerk. De verschillende ruien van de onvolwassen vogels worden beschreven, waarbij deze oplopend genummerd worden, te beginnen bij de rui waarin de eerste juveniele veren vervangen worden. Alle kleedveranderingen laten zich beschrijven als een afwisseling van twee ruien, waarbij de eerste en derde rui uitzonderlijk variabel in omvang zijn en de tweede en vierde altijd rui van de handpennen omvat. Met name de variatie in de eerste rui wordt uitgebreid beschreven aan de hand van ruipatronen van vogels die na de eerste winter terugkeren. Het blijkt dat tussen het ruipatroon typisch voor graellsii, die alleen de mantel- en schouderveren vervangt, en de typisch volledige rui van fuscus een ononderbroken reeks van ruipatronen bestaat. Geringde intermedius bevinden zich met hun ruipatroon doorgaans rond het midden van dit spectrum en vervangen meestal veel dekveren, vaak enkele staartpennen, soms enkele armpennen, maar schijnbaar nooit handpennen tijdens hun eerste winter. De vervangingsvolgorde van de diverse veerpartijen van de bovendelen volgt een vast patroon, waarbij de veerpartijen van voor naar achteren en van binnen naar buiten vervangen worden. In dit schema is de rui van de handpennen en hun dekveren het laatste onderdeel. Deze ruivolgorde contrasteert met de gangbare volgorde waarin \'grote meeuwen\' (en ook graellsii) tijdens de zomer hun veren vervangen: dan worden alle andere veerpartijen geruid tussen het vervangen van de eerste en de laatste handpen. De tweede rui wordt door (vrijwel) alle vogels gestart in de zomergebieden, waarbij ze de handpenrui starten, ook als ze deze veren al tijdens de eerste winter vervangen hebben (fuscus). De start van deze rui kan plaatsvinden tussen eind april en eind juni, zodat er tussen vogels grote verschillen bestaan in de vordering van deze rui tijdens het late voorjaar en de zomer. Uit de literatuur is bekend dat fuscus deze rui nooit in de zomer afrondt. De derde rui is goeddeels vergelijkbaar met de eerste rui. Opmerkelijk is echter dat intermedius in deze rui - tijdens de tweede winter - relatief vaak handpennen vervangt. Dit resulteert in een ruipatroon dat vaak vergelijkbaar is met dat van typische fuscus, waarbij zich in de middenhand een ruicontrast bevindt. De totstandkoming van beide ruipatronen verschilt echter wezenlijk: intermedius ruit doorgaans alle handpennen in de tweede rui in de zomergebieden, terwijl fuscus het grootste deel van deze rui uitstelt tot in de wintergebieden. intermedius vervangt vervolgens nog enkele handpennen als onderdeel van de derde rui in de wintergebieden, terwijl fuscus hier eerst de tweede rui afrondt en vervolgens een nieuwe ruigolf start. Dit verschil in ruistrategie is tijdens het voorjaar van het derde kalenderjaar in de zomergebieden vaak zichtbaar doordat de buitenste handpennen van intermedius bruiner en meer gesleten zijn dan de relatief verse handpennen van fuscus. De vierde rui verloopt goeddeels als de tweede rui. Betoogd wordt dat de volledige rui van fuscus tijdens de eerste winter een extreem uitgebreide eerste rui is en geen vervroegde tweede rui. Aangezien een vogel om uiteenlopende redenen achter kan lopen op het gangbare ruischema, maar moeilijk een grote voorsprong kan hebben, zijn voor de determinatie van fuscus in West-Europa met name de uitgebreide ruien van fuscus tijdens het winterhaljaar van belang voor de determinatie. De waarnemingen geven aan dat rui een flexibel proces is en ze suggereren dat bij de sturing van rui daglengte een cruciale rol zou kunnen spelen. Voor het gebruik van rui als kenmerk moet met deze flexibiliteit rekening worden gehouden: het is denkbaar dat een vogel van de ene ondersoort die in de overwinteringsgebieden van een andere ondersoort belandt een ruipatroon ontwikkeld dat typisch is voor die andere en niet voor de eigen ondersoort. Uiterlijke kenmerken van onvolwassen westelijke Kleine Mantelmeeuwen zijn extreem variabel. Er zijn sterke aanwijzingen dat veerpatronen sterker bepaald worden door de leeftijd van de vogel, dan door de veergeneratie. Verschillen in timing van de rui tussen populaties werken zo kleedverschillen in de hand. Een beschrijving wordt gegven van de variatie in schouderveren van tweede-kalenderjaarvogels. Daarnaast worden enkele aspecten aangegeven waarvan voorheen wel is gesuggereerd dat ze beter bij fuscus dan bij de westelijke ondersoorten passen. Juveniele vogels kunnen een vrij smalle staartband en een vrij lichte ondervleugel tonen. Tijdens het voorjaar van het tweede kalenderjaar is de snavel vaak grotendeels licht, soms met een gelige tint. De poten kunnen ook al gelig zijn. Ongetekend bruine bovendelen zijn typisch voor fuscus maar komen ook in de andere taxa voor, alhoewel deze vaak wel enige donkere tekening tonen. Ook is een variant met lichte veerzomen gewoon bij intermedius. In het geval dat deze veerzomen zeer smal of afwezig zijn, resulteert dit in een kleed als van typische fuscus. Tijdens het voorjaar van het derde kalenderjaar is de kleur van de bovendelen een enigszins bruikbaar kleedkenmerk in combinatie met andere kenmerken. Ook is de aanwezigheid van een kleine witte spiegel in de buitenste handpen een indicatie voor fuscus, net als de afwezigheid van een duidelijk kleurcontrast tussen de beide generaties handpennen. Rik Winters, Aquamarijnstraat 60, 9743 RB, Groningen, Netherlands |
158 - 161 |
Primary moult of Baltic Gull during the first 15 months
Hannu Koskinen, Visa Rauste |
162 - 163 |
Restricted moult in second calendar-year Baltic Gull
Ruud G M Altenburg, Mars J M Muusse, Bert-Jan Luijendijk &Theo O V Muusse |
Recensies / reviews | |
164 |
Nature's music. the science of birdsong by Peter Marler & Hans Slabbekoorn
Magnus S Robb |
165 |
Birdpix. De beste foto's deel II door Daan Schoonhoven (eindredactie)
Arnoud B van den Berg |
Aankondigingen & verzoeken | |
166 | Flamingo's te Zwillbrocker Venn; Heeft de Koekoek overlevingskansen?; Birds of Britain: the complete checklist; The birds of Kazakhstan; Digiscoper van het jaar |
DBA nieuws | |
167 | Rare Bird Alerts, nu met profielen!; Dutch Birding-ranking |
Masters of mystery | |
167 - 169 |
Solutions of second round 2006: Lesser Sand Plover and Olive-backed Pipit; Third round 2006
Rob S A van Bemmelen & Dick Groenendijk |
WP reports | |
170 - 181 |
late March-early May 2006
Arnoud B van den Berg & Marcel Haas |
Recente meldingen / recent reports | |
182 - 189 |
Nederland: maart-april 2006
Ruud M van Dongen, Klaas Haas & Peter W W de Rouw |
190 - 191 |
Belgiƫ: maart-april 2006
Gerald Driessens |
DB actueel | |
192 - 200 | Italiaanse Kwikstaarten te Camperduin en bij Flevocentrale [ASHY-HEADED WAGTAILS]; Groene Reiger te Amsterdam [GREEN HERON]; Zanggors op Kabbelaarsbank [SONG SPARROW]; Spectaculaire influx van Dunbekmeeuwen [SLENDER-BILLED GULLS]; Amerikaanse Bosruiter bij Wissenkerke [SOLITARY SANDPIPER] |